De gloed van steenkool
Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar eeuwen lang is turf, bruin– en steenkool dé energiebron om onze huizen te verwarmen. Midden jaren vijftig van de vorige eeuw wordt steenkool langzaam verdrongen door olie. Tien jaar later doet aardgas zijn intrede in Nederland en is het snel gedaan met de kolenkachels en de op cokes of olie gestookte cv-ketels. Steenkool is er alleen nog maar voor nostalgische kacheltjes die zo’n mooie gloed uitstralen en zo’n bijzondere warmte afgeven.
Oorsprong Steenkool is een fossiele brandstof die in West-Europese zo’n 300 miljoen jaar geleden is ontstaan. Het ontstaat uit afgestorven plantenresten die tot veen composteert en in het geologisch verleden in aardlagen terecht is gekomen. De transformatie ontstaat door toenemende blootstelling aan druk en temperatuur van veen via bruinkool naar steenkool (antraciet) en uiteindelijk naar grafiet. Bij verdere compressie en verhitting van grafiet zal diamant kunnen ontstaan.
Eigenschappen De kwaliteit van de kolen hangt sterk af van de herkomst. Het soortelijk gewicht van kolen ligt tussen 1250-1400 kg per kuub (m3). De verbrandingswaarde bedraagt 24-32 MJoule per kg. Hoe dieper de steenkool gedolven wordt, hoe hechter de structuur en hoe hoger de verbrandingswaarde. Antraciet is aan een hoge temperatuur blootgesteld en beter samengeperst dan normale kolen. Antraciet blijft dan ook langer branden met een hogere temperatuur. Het is in diverse maten verkrijgbaar: nootjes 2, 35/50 mm; nootjes 3, 25/35 mm; nootjes 4, 15/25 mm en nootjes 5, 10/15 mm. Extraciet is een kool van 30 gram. Welke grootte je moet hebben hangt vooral af van het soort kachel, vooral als de ‘zelfvullers’ in zwang komen, luistert dat heel nauw. De grootte van de kolen bepaalt ook de prijs. Briketten is geperste bruinkool, dat als dagbouw wordt gewonnen. Het komt vooral uit Duitsland en is verkrijgbaar in bundels van 10 kg en 25 kg. Een tijd lang hebben die aan het begin van het jaar een bijzonder opschrift: “Prosit neu Jahr!”. Naast de antraciet zijn er ook eierkolen van geperst steenkoolgruis verkrijgbaar. Goedkoper dan echte steenkool, maar er komt voldoende warmte af. Eierkolen en Cintraciet gaan in de potkachel en briketten in de grotere bakkersovens. Een vervelend nadeel is dat dit geperste stof bijeengehouden wordt door carbolineum, dat er bij regen uitloopt en je daardoor lastige vlekken op je kleding en handen krijgt. Nu zouden de eierkolen het vanwege de kankerverwekkende werking van carbolineum samen met de spoorbielzen bij het chemisch afval belanden. Vetkolen zijn zachter dan antraciet en bevatten meer vluchtige stof. Daardoor zijn ze makkelijker te ontsteken. Ze worden veelal gebruikt voor stoomlocomotieven en smederijen en meestal als grote brokken, maar zijn ook leverbaar in de afmeting van de kolen is 15/25 mm. Uit de noordelijke mijnen, zoals in Limburg zijn de kolen wat zachter en daardoor wat gasrijker, ook wel B-kwaliteit genoemd. De A-kwaliteit zijn hardere kolen en hoger in prijs. Ook de structuur van de kolen bepaalt de kwaliteit. Als die erg gelaagd is en er bijvoorbeeld lei tussen zit blijft er veel as over. Amerikaanse kolen zijn wat goedkoper, maar erg hard en er zit veel steen in. Donits zijn zo zwaar dat ze niet per mud worden verkocht, maar per kilogram. De kolen uit Ibbenbüren zijn van veel betere kwaliteit dan die uit de Russische Donits-mijnen. De allerbeste komen uit het Limburgse, maar heeft dan ook z’n prijs. Naast antraciet is er ook cokes te krijgen, steenkool die overblijft nadat er in de gasfabriek gas is uitgehaald. Vliegveld Twente gebruikt veel cokes voor de centrale verwarmingsinstallaties van de gebouwen. Voor huiselijk gebruik is de calorische waarde wat laag.
De kachel en de kolenkit Tot de jaren 60 van de 20e eeuw worden veel huizen in Nederland en België met kolenkachels verwarmd. Een gezin kan met gemiddeld 30 mud de winter door komen. De kolen worden in zakken van een half mud aangevoerd (ze werden per mud afgerekend) en in de kolenhokken en -kelders gestort. De luxe kolenhokken hebben onder aan de zijkant een luikje waar je de kolen uit kunt scheppen. Tenminste als er genoeg in dat hok ligt. Veel mensen hebben een kolenkist in de schuur. Bij anderen ligt de steenkool op een hoop in de hoek en moet men de kist in om het ‘zwarte goud’ op te scheppen. In gezinnen met jonge kinderen is dat kolenscheppen is meestal de taak van de zoons. Zij moeten dagelijks de kolenkit vullen. Vooral als het erg koud is, is dat geen pretje. Je moet het er eigenlijk met een kolenschep indoen maar dat duurt dan veel te lang. Dan sleep je als kind de kit snel even door de kolen. Maar daardoor zit de buitenkant van de kolenkit ook onder het kolengruis en wordt moeders weer boos. 's Nachts dooft de kachel vanzelf en 's morgens moet je die weer aanmaken. Eerst natuurlijk nog even de mica-ruitjes in het deurtje aan de binnenkant met koude thee schoonmaken. Dan kan je tenminste zien hoe de kachel brandt. Een kachel aanmaken is nog een hele kunst. Meestal worden dunne houtjes en een oude krant gebruikt. Besprenkelen met petroleum laat dit proces wat gemakkelijker verlopen. Aanmaakturf is al geïmpregneerd. Als alles dan goed brandt gooi je er voorzichtig kolen op en soms nog wat petroleum. Doe je dat te snel of met teveel kolen tegelijk dan gaat het vuurtje weer uit en kun je weer van voor af aan beginnen. Telkens als de kachel een poos gebrand heeft en het vuur minder wordt, moeten er weer wat kolen uit de kolenkit bij. Later is er ook nog een luxere uitvoering van de haard, de zogenaamde zelfvuller. Die hebben een ingebouwde trechter, waar een hele kolenkit in een keer in kan. Op wasdag komt ’s avonds, als de kachel nog warm is, het rek met was er omheen om te drogen. In de keuken staat het fornuis. Het is het middelpunt bij bereiding van de maaltijd en staan daar vaak van die geurende koekjes te bakken. Het is voor kinderen een fascinerend object, waarin men ook zo ideaal natte schoenen kan drogen, al moet je dan niet vergeten ze er tijdig weer uit te halen anders zorgt dat voor een flinke rook ontwikkeling en nieuwe schoenen. Eén keer in de week, als de was weer eens is overgekookt, moet letterlijk de plaat worden gepoetst. Eerst flink schuren, dan zwarte kachelpoets erop, flink insmeren en na even drogen glanzend oppoetsen. Als je als kind lief bent mag je ook een keer in de tube knijpen!
Steenkool is een eerste levensbehoefte, omdat dit - naast turf - bijna de enige brandstof is om een huis te verwarmen. De verwarming van de huizen is ook een groot probleem tijdens de hongerwinter in de 2eWO. Steenkool wordt amper nog aangevoerd en er volgt distributie. Men gaat hout stoken. Voor een deel uit het huis zelf, voor een andere deel, vooral in het westen van het land, de bomen uit de straat of uit het park.
De opkomst van het aardgas heeft de kolenkit uit de huiskamers doen verdwijnen. Belangrijke redenen voor de meeste gezinnen om op aardgas over te gaan was ten eerste het gemak. Steenkool stoken is veel bewerkelijker. Je moet in de gaten houden of er voldoende kolen op het vuur liggen, de as opruimen en je hebt bij het aanmaken soms last van rook in de kamer. Ook werden kolen op den duur duurder dan gas.
De kolensjouwer De kolenboer trekt met paard en wagen - of later met een vrachtauto - door de straten en levert bij zijn klanten zakken kolen af. Als men geen ‘achterom’ heeft, moeten de kolensjouwers door het huis naar de achtertuin om daar hun vrachtje in het kolenhok of de kolenkist te kieperen. Voor menig huisvrouw is zo’n bezoek van de kolenboer een bezoeking. Zwarte mannen met zwarte zakken op de rug met daarin zwarte steenkool en dus het onvermijdelijke gruis dat neerdwarrelt op de pas gepoetste vloer in de gang. Men treft dus uitgebreide voorzorgen. De loper in de gang wordt opgerold en de vloer vol gelegd met krantenpapier. Tenminste als je genoeg kranten hebt gespaard om de totale vloer af te dekken. In veel gevallen moeten de mannen ook nog door de keuken, waar ook beschermende maatregelen worden genomen. Dat kolenstof een probleem voor de huisvrouw was wisten de kolenboeren natuurlijk wel, want zij adverteerden slim met “stofvrije kolen!”. Na het legen van de jute zakken worden deze gevouwen, voorzichtig teruggebracht en buiten op een stapeltje gelegd. Eerst natellen of de bestelling klopt en dan op de kar terug om bij het depot weer gevuld te worden. Voor de sjouwers een hels karwei. Ze worden zwart tot in hun poriën. Het op de rug dragen van de zakken zou nu door de arbeidsinspectie als onmenselijk worden betiteld. Elke zak bevat een halve mud. Een mud is inhoudsmaat voor vaste goederen als aardappelen en steenkool die overeenkomt komt met honderd liter (een hectoliter). Deze maat is in 1937 officieel afgeschaft, maar word tot ver na de oorlog gebruikt in de aardappel- en steenkolenbranche. Een mud steenkool weegt - afhankelijk van de grootte of soort van de kolen – ongeveer 50 kg, een zak dus zo’n 25 kg! En daarmee moeten ze – toen de eerste flats verschenen – ook nog een aantal trappen op. Het vullen van de zakken is een kunst op zich. In het begin gebruiken de handelaren daarvoor een houten ton van exact vijftig liter, die handmatig wordt vol geschept. Te controleren viel er echter niets. De minder betrouwbare kolenboer geeft nog even een veeg met de bolle kant van de greep over de ton. De klant merkte toch niets omdat de zakken direct in het kolenhok worden geleegd. Totdat ze overstapten op een andere leverancier en er plotseling minder kolen in de het kolenhok past. Vooral in de nadagen van het steenkooltijdperk gaan veel kleine handelaren failliet of worden overgenomen door grotere handelaren. De klanten ontdekken dan soms dat ze plotseling meer kolen voor hun geld krijgen….”
Vestiging aan een spoorlijn is voor de kolenhandel van levensbelang. Tot de aanleg van de Zuiderval in Enschede wordt het gebied langs het Zuiderspoor naar Duitsland beheerst door allerlei kolenloodsen. De steenkool word immers per trein aangevoerd uit Duitsland, Limburg of Rusland. In de periode tussen de beide wereldoorlogen is turf nog de meest gevraagde brandstof. Die wordt met paard en wagen uit Drenthe gehaald. De meeste brandstofhandelaren hebben tot het eind toe ook turf verkocht omdat dit - naast de steenkool en bruinkoolbriketten - ideaal is voor de fornuizen in de keuken waarop de huisvrouw (of het dienstmeisje) het eten bereidde.
SHV De Steenkolen Handels Vereniging (SHV) importeert de Duitse kolen. Aart Wevers verkoopt voor de SHV de kolen in Twente. Willem Lippe heeft onder ander de taak om de in Enschede-Zuid binnenkomende treinen van ladingkaarten te voorzien, voor transport verder door Nederland. Wevers was aandeelhouder en medeoprichter van de AEE. Hij woonde aan de Tromplaan in Enschede. Zijn vader was de eigenaar van hotel Modern. Aan de fabrikanten verkoopt hij ze per wagon en verdiende daar 1 gulden aan. Dat lijkt weinig, maar hij vertelde er nooit bij dat de wagons met lange treinen het land in kwamen. Elk jaar ging hij naar de Grooten Sociëteit, waar zijn klanten zaten en dan stelde hij voor: “Zullen we maar weer hetzelfde contract doen als vorig jaar?” en dan zij iedereen: “Ja, doe dat maar”.
Jongenswerk De luxe kolenhokken in de tuin hebben onder aan de zijkant een luikje waar je de kolen uit kunt scheppen. Tenminste als er genoeg in dat hok ligt. Veel mensen hebben een kolenkist in de schuur. Bij anderen ligt de steenkool op een hoop in de hoek en moet men de kist in om het ‘zwarte goud’ op te scheppen. Dat kolenscheppen is meestal de taak van de zoons in het gezin. Zij moeten dagelijks de kolenkit vullen. Vooral als het erg koud is, is dat geen pretje. De jongens moeten ook voordat de kachel ’s ochtends met kranten, houtjes of aanmaakturf wordt aangestoken, de mica-ruitjes van binnen met koude thee schoonmaken. Dan kan men tenminste zien hoe of de kachel brandt. Op wasdag komt ’s avonds, als de kachel nog warm is, het rek met was er omheen om te drogen. Steenkool is een eerste levensbehoefte, omdat dit - naast turf - bijna de enige brandstof is om een huis te verwarmen. De verwarming van de huizen is ook een groot probleem tijdens de Hongerwinter. Steenkool wordt amper nog aangevoerd en er volgt distributie. Men gaat hout stoken. Voor een deel uit het huis zelf, voor een andere deel, vooral in het westen van het land, de bomen in de straat of in het park.
Opnemers Veel concurrentie tussen kolenhandelaren is er niet, maar er zijn ook geen prijsafspraken. Prijslijsten bestaan er wel, maar de één neemt een dubbeltje (10 cent) meer een ander een dubbeltje minder. De kleine kolenboeren hebben vaak een baan en werken ’s avonds in hun kolenbedrijf. Bij handelaren als bijvoorbeeld Koster, van de Molen, Dubbeldam en Kollenhof, gaat de baas vaak zelf de klanten langs om bestellingen op te nemen en geld te innen. De grotere hebben ‘opnemers’ in dienst, die gewapend met klantenkaarten hun rondes doen. Steenkool is duur en wordt daarom vaak in termijnen betaald. In veel huishoudens staat een metalen doos met daarin gleuven voor elk type uitgaven. In de gleuf ‘brandstof’ wordt elke week een deel van het loon gedaan en eenmaal in de zoveel weken komt de opnemer het geld ophalen. In het begin op de fiets, maar later ook op de Solex. Bankrekeningen en overschrijvingen zijn voor de kleine man nog totaal onbekende begrippen. Alles gaat in baar geld. Vaak met kwartjes en guldens tegelijk. Op kantoor worden alle bedragen keurig met een kroontjespen in een kasboek bijgeschreven. Bij het relatief grote bedrijf van Platvoet wijn 4 of 5 opnemers in dienst. De bestellingen van de opnemers worden door de plasbaas verwerkt waarna de transporten worden samengesteld en geladen. Straat bij straat en klant bij klant. Daarnaast zijn er in de hoogtijdagen zo’n twintig scheppers/venters in dienst. Bijna allemaal loonwerkers die ’s winters in de steenkool zitten en ’s zomers als boerenknecht hun brood verdienen.
Paarden Terwijl de hele kolenbranche in Twente overstapte op de vrachtwagen – op elke wagen kunnen zo’n 150 zakken – blijven sommigen lang paard en wagen trouw. Niet elke kolensjouwer is even behendig met de paarden, maar de dieren zijn bekend met hun werk. Als ze in de stad toch ergens van schrikken en er vandoor gaan, lopen ze met kar en al doorgaans rechtstreeks naar de stal. Normaal begint het werk om een uur of zeven, maar als het ’s nachts vriest is dat wat eerder, omdat de paarden dan “spiekers” onder de hoefijzers krijgen, zodat ze niet uitglijden. Na 1955 gaan er ook de drums met petroleum mee op de kolenwagen.
Innovaties Voor de oorlog worden de kolenbakken met grote bats handmatig leeggeschept en met kruiwagens over een plank naar de opslag gereden. Uiteraard ondergaat de kolenhandel meer innovaties, al gaat dat niet zo snel als nu. Er komen nieuwe methoden om de zakken te vullen. De houten ton wordt eerst vervangen door een aluminium exemplaar en weer later door de zakkenvulmachine. Deze schept met een jakobsladder de kolen zelf op en zeeft het stof eruit. Via een ronddraaiende trommel worden de kolen afgemeten en in de zakken gestort. Er moet uiteraard wel steeds een nieuwe zak onder de uitloop worden gehangen. Het lossen van wagons gaat in in de begintijd puur op handkracht. Met de schop en de kruiwagen. Later hangt men een grote trechter onder de wagondeur en de kolen rollen dan op een lange transportband en gaan zo de loods in. De kolenschop wordt dan vervangen door een veel grotere schepwagen op één wiel. Kleine jongens vermaken zich graag door van die grote kolenbulten af te glijden. Maar dan krijg je behoorlijk op je donder. Niet omdat je kleren zwart worden, maar omdat je de kolen vertrapt! Een van de laatste nieuwe machines die Platvoet aanschaft is een steenkolenbreker. Dan kunnen ze ruwe onbewerkte (en dus goedkopere) steenkool inkopen en zelf verder verwerken. Ook sommige collega’s laten vanaf dat moment kolen bij Platvoet breken. De kolensjouwers krijgen het in verloop van tijd ook wat beter. Voor het laden van de vrachten komt er een zakkenlift. In plaats van één of twee zakken op de rug te dragen, krijgen ze een kruiwagen zoals die nu nog wel voor bakstenen gebruikt wordt. Daar kunnen ze dan zes tot acht zakken tegelijk mee vervoeren. Bij het bestijgen van de trappen van de flats helpen die uiteraard niet. Naast deze verbetering van de arbeidsomstandigheden worden er bij steeds meer handelaren douches en kleedkamers aangelegd. Dan zijn de vrouwen in ieder geval verlost van al dat kolenstof.
Keerwanden Als in 1951 de nieuwe brug over het Zuiderspoor word gebouwd, is Henk Wendrich - brandstoffenhandelaar aan de Gasfabriekstraat - bezig zich te oriënteren over de aankoop van betonnen keerwanden voor zijn kolenopslagplaats. Hij heeft wat folders en offertes opgevraagd, o.a. van Meteoor, die ze aanbiedt voor 35 gulden per stuk. Een opzichter die bij de bouw van de brug betrokken is en dit bij toeval ter ore komt vindt dat je die dingen ook wel zelf kunt maken! Zo komt het dat hij een aantal dagen later met een tekening en instructies op de proppen komt. Er moet een ijzeren mal gemaakt worden en daarin gaat stampbeton in de verhouding van 1 kruiwagen grind, 1 kruiwagen zand en 1 zak cement. Als wapening komen er drie ijzeren staven in met een krul in de hiel voor de voet. Die worden gebogen met een zelf gemaakte mal op een spoorbiels. ’s Zomers als er weinig te doen is maakt het personeel dan keerwanden. Ook Platvoet gebruikt deze mallen. Je kunt er wel zeven op een dag halen. Er ontstaat zelfs enige competitie, want als de ene ploeg er zeven maakt, wil de andere er 8 op een dag halen.
Sluiting In de laatste jaren voor de definitieve sluiting doet nog een trekker met voorlader en een heftruck zijn intree en is het getrek met machines langs de kolenbulten voorbij. Het afzakken gebeurt dan op een vaste plaats en de kolenzakken gaan op pallets, waardoor ze met een heftruk geladen kunnen worden. Deze werkwijze is door de heer Heddendorp van de TAO (Twentse Antraciet Onderneming) uitgedokterd en na de verkoop van het bedrijf aan Platvoet door deze firma overgenomen en daarna ook weer door de SBB. In die nadagen is nog een kleine papieren verpakking van ca 10 kilo geïntroduceerd. De kolen konden met zak en al de kachel in, maar veel belangstelling was er al niet meer voor. |
Historische steenkoolgebieden NW Europa. |
Het fornuis en de kolenkit |
De kolensjouwer |
keerwanden |
De kolensjouwers van “De Voorhoede”, Enschede-Zuid |
De kolensjouwer van de “Firma Platvoet” (schilderij uit 1943) |
Kolenbreker en zakkenvulmachine |
Kolensoorten en -prijzen (1955) |
14 |
Innovaties: trekker met voorlading |
Historie |
Volgende pagina: Jongensdroom >>> |